‏إظهار الرسائل ذات التسميات Quran Arabic & Dutch. إظهار كافة الرسائل
‏إظهار الرسائل ذات التسميات Quran Arabic & Dutch. إظهار كافة الرسائل

الخميس، 2 أبريل 2015

١. سورة الفاتحة, مكية, 7 آيات - 1. Surat Al-Fatiha, Meccan, 7 verses - Arabic & Dutch

١. سورة الفاتحة, مكية, 7 آيات - 1. Surat Al-Fatiha, Meccan, 7 verses

Arabic

بِسمِ اللَّهِ الرَّحمٰنِ الرَّحيمِ ﴿١﴾ الحَمدُ لِلَّهِ رَبِّ العٰلَمينَ ﴿٢﴾ الرَّحمٰنِ الرَّحيمِ ﴿٣﴾ مٰلِكِ يَومِ الدّينِ ﴿٤﴾ إِيّاكَ نَعبُدُ وَإِيّاكَ نَستَعينُ ﴿٥﴾ اهدِنَا الصِّرٰطَ المُستَقيمَ ﴿٦﴾ صِرٰطَ الَّذينَ أَنعَمتَ عَلَيهِم غَيرِ المَغضوبِ عَلَيهِم وَلَا الضّالّينَ ﴿٧﴾
****************

Dutch

(1) In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle. (2) Alle lof zij Allah, de Heer der Werelden. (3) De Barmhartige, de Genadevolle. (4) Meester van de Dag des Oordeels. (5) U alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp. (6) Leid ons op het rechte pad, (7) Het pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken - niet dat van hen, op wie toorn is nedergedaald, noch dat der dwalenden.
************************

الخميس، 19 مارس 2015

50. Surat Qaf, Meccan, 45 verses ٥٠. سورة ق, مكية, 45 آية- Language : Arabic & Dutch

Arabic


بِسمِ اللَّهِ الرَّحمٰنِ الرَّحيمِ

ق ۚ وَالقُرءانِ المَجيدِ ﴿١﴾ بَل عَجِبوا أَن جاءَهُم مُنذِرٌ مِنهُم فَقالَ الكٰفِرونَ هٰذا شَيءٌ عَجيبٌ ﴿٢﴾ أَءِذا مِتنا وَكُنّا تُرابًا ۖ ذٰلِكَ رَجعٌ بَعيدٌ ﴿٣﴾ قَد عَلِمنا ما تَنقُصُ الأَرضُ مِنهُم ۖ وَعِندَنا كِتٰبٌ حَفيظٌ ﴿٤﴾ بَل كَذَّبوا بِالحَقِّ لَمّا جاءَهُم فَهُم فى أَمرٍ مَريجٍ﴿٥﴾ أَفَلَم يَنظُروا إِلَى السَّماءِ فَوقَهُم كَيفَ بَنَينٰها وَزَيَّنّٰها وَما لَها مِن فُروجٍ ﴿٦﴾ وَالأَرضَ مَدَدنٰها وَأَلقَينا فيها رَوٰسِىَ وَأَنبَتنا فيها مِن كُلِّ زَوجٍ بَهيجٍ ﴿٧﴾ تَبصِرَةً وَذِكرىٰ لِكُلِّ عَبدٍ مُنيبٍ ﴿٨﴾ وَنَزَّلنا مِنَ السَّماءِ ماءً مُبٰرَكًا فَأَنبَتنا بِهِ جَنّٰتٍ وَحَبَّ الحَصيدِ ﴿٩﴾ وَالنَّخلَ باسِقٰتٍ لَها طَلعٌ نَضيدٌ ﴿١٠﴾ رِزقًا لِلعِبادِ ۖ وَأَحيَينا بِهِ بَلدَةً مَيتًا ۚ كَذٰلِكَ الخُروجُ ﴿١١﴾ كَذَّبَت قَبلَهُم قَومُ نوحٍ وَأَصحٰبُ الرَّسِّ وَثَمودُ ﴿١٢﴾ وَعادٌ وَفِرعَونُ وَإِخوٰنُ لوطٍ ﴿١٣﴾ وَأَصحٰبُ الأَيكَةِ وَقَومُ تُبَّعٍ ۚ كُلٌّ كَذَّبَ الرُّسُلَ فَحَقَّ وَعيدِ ﴿١٤﴾ أَفَعَيينا بِالخَلقِ الأَوَّلِ ۚ بَل هُم فى لَبسٍ مِن خَلقٍ جَديدٍ ﴿١٥﴾ وَلَقَد خَلَقنَا الإِنسٰنَ وَنَعلَمُ ما تُوَسوِسُ بِهِ نَفسُهُ ۖ وَنَحنُ أَقرَبُ إِلَيهِ مِن حَبلِ الوَريدِ ﴿١٦﴾ إِذ يَتَلَقَّى المُتَلَقِّيانِ عَنِ اليَمينِ وَعَنِ الشِّمالِ قَعيدٌ ﴿١٧﴾ ما يَلفِظُ مِن قَولٍ إِلّا لَدَيهِ رَقيبٌ عَتيدٌ ﴿١٨﴾ وَجاءَت سَكرَةُ المَوتِ بِالحَقِّ ۖ ذٰلِكَ ما كُنتَ مِنهُ تَحيدُ ﴿١٩﴾ وَنُفِخَ فِى الصّورِ ۚ ذٰلِكَ يَومُ الوَعيدِ ﴿٢٠﴾ وَجاءَت كُلُّ نَفسٍ مَعَها سائِقٌ وَشَهيدٌ﴿٢١﴾ لَقَد كُنتَ فى غَفلَةٍ مِن هٰذا فَكَشَفنا عَنكَ غِطاءَكَ فَبَصَرُكَ اليَومَ حَديدٌ ﴿٢٢﴾ وَقالَ قَرينُهُ هٰذا ما لَدَىَّ عَتيدٌ﴿٢٣﴾ أَلقِيا فى جَهَنَّمَ كُلَّ كَفّارٍ عَنيدٍ ﴿٢٤﴾ مَنّاعٍ لِلخَيرِ مُعتَدٍ مُريبٍ ﴿٢٥﴾ الَّذى جَعَلَ مَعَ اللَّهِ إِلٰهًا ءاخَرَ فَأَلقِياهُ فِى العَذابِ الشَّديدِ ﴿٢٦﴾ قالَ قَرينُهُ رَبَّنا ما أَطغَيتُهُ وَلٰكِن كانَ فى ضَلٰلٍ بَعيدٍ ﴿٢٧﴾ قالَ لا تَختَصِموا لَدَىَّ وَقَد قَدَّمتُ إِلَيكُم بِالوَعيدِ ﴿٢٨﴾ ما يُبَدَّلُ القَولُ لَدَىَّ وَما أَنا۠ بِظَلّٰمٍ لِلعَبيدِ﴿٢٩﴾ يَومَ نَقولُ لِجَهَنَّمَ هَلِ امتَلَأتِ وَتَقولُ هَل مِن مَزيدٍ﴿٣٠﴾ وَأُزلِفَتِ الجَنَّةُ لِلمُتَّقينَ غَيرَ بَعيدٍ ﴿٣١﴾ هٰذا ما توعَدونَ لِكُلِّ أَوّابٍ حَفيظٍ ﴿٣٢﴾ مَن خَشِىَ الرَّحمٰنَ بِالغَيبِ وَجاءَ بِقَلبٍ مُنيبٍ ﴿٣٣﴾ ادخُلوها بِسَلٰمٍ ۖ ذٰلِكَ يَومُ الخُلودِ﴿٣٤﴾ لَهُم ما يَشاءونَ فيها وَلَدَينا مَزيدٌ ﴿٣٥﴾ وَكَم أَهلَكنا قَبلَهُم مِن قَرنٍ هُم أَشَدُّ مِنهُم بَطشًا فَنَقَّبوا فِى البِلٰدِ هَل مِن مَحيصٍ﴿٣٦﴾ إِنَّ فى ذٰلِكَ لَذِكرىٰ لِمَن كانَ لَهُ قَلبٌ أَو أَلقَى السَّمعَ وَهُوَ شَهيدٌ ﴿٣٧﴾ وَلَقَد خَلَقنَا السَّمٰوٰتِ وَالأَرضَ وَما بَينَهُما فى سِتَّةِ أَيّامٍ وَما مَسَّنا مِن لُغوبٍ ﴿٣٨﴾ فَاصبِر عَلىٰ ما يَقولونَ وَسَبِّح بِحَمدِ رَبِّكَ قَبلَ طُلوعِ الشَّمسِ وَقَبلَ الغُروبِ ﴿٣٩﴾ وَمِنَ الَّيلِ فَسَبِّحهُ وَأَدبٰرَ السُّجودِ ﴿٤٠﴾ وَاستَمِع يَومَ يُنادِ المُنادِ مِن مَكانٍ قَريبٍ ﴿٤١﴾ يَومَ يَسمَعونَ الصَّيحَةَ بِالحَقِّ ۚ ذٰلِكَ يَومُ الخُروجِ﴿٤٢﴾ إِنّا نَحنُ نُحيۦ وَنُميتُ وَإِلَينَا المَصيرُ ﴿٤٣﴾ يَومَ تَشَقَّقُ الأَرضُ عَنهُم سِراعًا ۚ ذٰلِكَ حَشرٌ عَلَينا يَسيرٌ ﴿٤٤﴾نَحنُ أَعلَمُ بِما يَقولونَ ۖ وَما أَنتَ عَلَيهِم بِجَبّارٍ ۖ فَذَكِّر بِالقُرءانِ مَن يَخافُ وَعيدِ ﴿٤٥﴾

****
********
**************

**************

Dutch
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) Qaaf. Bij de glorierijke Koran. (2) Maar zij verwonderen zich dat er uit e hun midden een waarschuwer tot hen kwam. En de ongelovigen zeggen: "Dit is een zonderling iets! (3) Zullen wij in het leven worden geroepen wanneer wij dood gaan en stof zijn geworden? Zulk een terugkeer is onmogelijk." (4) Wij weten wat de aarde van hen verteert en bij Ons is een Boek dat alles bewaart. (5) Neen, zij hebben de Waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, derhalve zijn zij in een verwarde toestand geraakt. (6) Zien zij niet naar de hemel boven hen hoe Wij deze hebben opgericht en versierd en dat dezelve geen gebreken heeft? (7) En de aarde - Wij hebben haar uitgespreid en stevige bergen er op gevestigd en Wij hebben er elk prachtig gewas op doen groeien. (8) Als inzicht en les voor iedere dienaar die zich er toe wendt. (9) En Wij zenden water vol zegeningen uit de hemel neder en Wij brengen daarmee tuinen en graan voort waarvan kan worden geoogst (10) En hoge palmbomen met bloeikolve over elkander gegroeid (11) Als voorziening voor Onze dienaren en Wij verkwikken daarmee een dood land. - Zo zal ook de Opstanding zijn.  (12) Vóór hen verloochende ook het volk van Noach, de mensen van de Bron en het volk van Samoed, (13) Het volk van Aad, en Pharao en de broeders van Lot eveneens, (14) En de Bosbewoners, en het volk van Tobba, elk hunner verloochende de boodschapper. Daarom ging de bedreiging in vervulling. (15) Zijn Wij dan uitgeput door de eerste schepping? Neen, zij zijn in twijfel omtrent de nieuwe schepping. (16)En voorzeker, Wij hebben de mens geschapen en Wij weten alles wat zijn Ik hem toefluistert. En Wij zijn nader tot hem dan zijn halsader. (17) Wanneer de twee (engelen) die te boek stellen, schrijven, zit de een aan de rechter-, de andere aan de linkerzijde. (18) Hij uit geen woord of er is een bewaker bij hem, die altijd klaar staat. (19) En de bezwijming des doods komt waarlijk. "Dit is hetgeen gij wildet ontvrluchten." (20) En er zal op de bazuin worden geblazen. "Dit is de Dag der Bedreiging."  (21) En iedere ziel zal tezamen komen met een geleider en een getuige.(22) Er zal worden gezegd: "Gij waart hieromtrent achteloos. Nu hebben Wij uw sluier van u weggenomen en uw oog ziet deze Dag scherp." (23) En zijn metgezel zal zeggen: "Dit is hetgeen bij mij gereed is." (24) "Werpt, werpt in de hel elke ondankbare vijand. (25) "Die het goede belette, de overtreder, de twijfelaar, (26) "Die een andere God naast Allah oprichtte, doet hem de strenge marteling ondergaan." (27) Zijn metgezel zal zeggen: "O, onze Heer, ik maakte hem niet opstandig maar hij was te ver afgedwaald." (28) God zal antwoorden: "Redetwist niet in Mijn tegenwoordigheid, terwijl Ik u de waarschuwing vooraf heb gezonden. (29) Het vonnis door Mij geveld kan niet worden veranderd en Ik ben in het geheel niet onrechtvaardig jegens Mijn dienaren." (30) Op die Dag zullen Wij tot de hel zeggen: "Zijt gij gevuld?" En zij zal antwoorden: "Is er nog iets?" (31) En de Hemel zal dicht bij de rechtvaardigen worden gebracht en niet ver verwijderd. (32) Dit is hetgeen was beloofd voor een ieder die zich bekeerde en die waakzaam was, (33) Die de Barmhartige in het verborgene vreesde en met een berouwvol hart tot Hem kwam. (34) Gaat hier in vrede binnen. Dit is de Dag der Eeuwigheid. (35) Voor hen zal daarin zijn wat zij wensen en bij Ons is nog meer. (36) Maar hoevele geslachten hebben Wij (niet) vóór hen vernietigd, die machtiger in gezag waren dan dezen! Zij trokken door het land, maar was er een toevluchtsoord voor hen? (37)Daarin is voorwaar een vermaning voor hem die een hart heeft of die luistert en oplettend is. (38) En voorwaar, Wij schiepen de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is in zes dagen en geen vermoeidheid raakte Ons. (39) Heb dus geduld met wat zij zeggen en verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt, vóór zonsop- en ondergang.  (40) En verheerlijk Hem 's nachts en na de gebeden. (41) En luister! De Dag, waarop de omroeper vanuit een dichtbijzijnde plaats zal roepen, (42) De Dag, waarop zij de kreet in werkelijkheid zullen horen, dat zal de Tijd zijn van het voor den dag komen.  (43) Voorwaar, Wij zijn het die leven geven en de dood veroorzaken, en tot Ons is de terugkeer. (44) De Dag, waarop de aarde onder hen vaneen zal splijten, is het verzamelen gemakkelijk voor Ons. (45) Wij weten het beste wat zij zeggen en gij zijt er niet om hen te dwingen. Vermaan dus met de Koran hem die Mijn bedreiging vreest. duttext In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

السبت، 7 مارس 2015

55 - Surat Ar-Rahman, Medinan, 78 verses 55- سورة الرحمن, مدنية, 78 آية - مع الترجمة باللغة الهولنديه - Language Arabic and dutch


55 - Surat Ar-Rahman, Medinan, 78 verses
55- سورة الرحمن, مدنية, 78 آية

Arabic

بِسمِ اللَّهِ الرَّحمٰنِ الرَّحيمِ
الرَّحمٰنُ ﴿١﴾ عَلَّمَ القُرءانَ ﴿٢﴾ خَلَقَ الإِنسٰنَ ﴿٣﴾ عَلَّمَهُ البَيانَ ﴿٤﴾ الشَّمسُ وَالقَمَرُ بِحُسبانٍ ﴿٥﴾ وَالنَّجمُ وَالشَّجَرُ يَسجُدانِ ﴿٦﴾ وَالسَّماءَ رَفَعَها وَوَضَعَ الميزانَ ﴿٧﴾ أَلّا تَطغَوا فِى الميزانِ ﴿٨﴾ وَأَقيمُوا الوَزنَ بِالقِسطِ وَلا تُخسِرُوا الميزانَ﴿٩﴾ وَالأَرضَ وَضَعَها لِلأَنامِ ﴿١٠﴾ فيها فٰكِهَةٌ وَالنَّخلُ ذاتُ الأَكمامِ ﴿١١﴾ وَالحَبُّ ذُو العَصفِ وَالرَّيحانُ ﴿١٢﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿١٣﴾ خَلَقَ الإِنسٰنَ مِن صَلصٰلٍ كَالفَخّارِ﴿١٤﴾ وَخَلَقَ الجانَّ مِن مارِجٍ مِن نارٍ ﴿١٥﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿١٦﴾ رَبُّ المَشرِقَينِ وَرَبُّ المَغرِبَينِ ﴿١٧﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿١٨﴾ مَرَجَ البَحرَينِ يَلتَقِيانِ ﴿١٩﴾بَينَهُما بَرزَخٌ لا يَبغِيانِ ﴿٢٠﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٢١﴾ يَخرُجُ مِنهُمَا اللُّؤلُؤُ وَالمَرجانُ ﴿٢٢﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٢٣﴾ وَلَهُ الجَوارِ المُنشَـٔاتُ فِى البَحرِ كَالأَعلٰمِ ﴿٢٤﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٢٥﴾ كُلُّ مَن عَلَيها فانٍ ﴿٢٦﴾ وَيَبقىٰ وَجهُ رَبِّكَ ذُو الجَلٰلِ وَالإِكرامِ ﴿٢٧﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٢٨﴾ يَسـَٔلُهُ مَن فِى السَّمٰوٰتِ وَالأَرضِ ۚ كُلَّ يَومٍ هُوَ فى شَأنٍ ﴿٢٩﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٣٠﴾ سَنَفرُغُ لَكُم أَيُّهَ الثَّقَلانِ ﴿٣١﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٣٢﴾ يٰمَعشَرَ الجِنِّ وَالإِنسِ إِنِ استَطَعتُم أَن تَنفُذوا مِن أَقطارِ السَّمٰوٰتِ وَالأَرضِ فَانفُذوا ۚ لا تَنفُذونَ إِلّا بِسُلطٰنٍ ﴿٣٣﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ﴿٣٤﴾ يُرسَلُ عَلَيكُما شُواظٌ مِن نارٍ وَنُحاسٌ فَلا تَنتَصِرانِ ﴿٣٥﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٣٦﴾ فَإِذَا انشَقَّتِ السَّماءُ فَكانَت وَردَةً كَالدِّهانِ ﴿٣٧﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٣٨﴾ فَيَومَئِذٍ لا يُسـَٔلُ عَن ذَنبِهِ إِنسٌ وَلا جانٌّ ﴿٣٩﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٤٠﴾ يُعرَفُ المُجرِمونَ بِسيمٰهُم فَيُؤخَذُ بِالنَّوٰصى وَالأَقدامِ ﴿٤١﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٤٢﴾ هٰذِهِ جَهَنَّمُ الَّتى يُكَذِّبُ بِهَا المُجرِمونَ﴿٤٣﴾ يَطوفونَ بَينَها وَبَينَ حَميمٍ ءانٍ ﴿٤٤﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٤٥﴾ وَلِمَن خافَ مَقامَ رَبِّهِ جَنَّتانِ ﴿٤٦﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٤٧﴾ ذَواتا أَفنانٍ ﴿٤٨﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٤٩﴾ فيهِما عَينانِ تَجرِيانِ ﴿٥٠﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٥١﴾ فيهِما مِن كُلِّ  فٰكِهَةٍ زَوجانِ ﴿٥٢﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٥٣﴾ مُتَّكِـٔينَ عَلىٰ فُرُشٍ بَطائِنُها مِن إِستَبرَقٍ ۚ وَجَنَى الجَنَّتَينِ دانٍ ﴿٥٤﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ﴿٥٥﴾  فيهِنَّ قٰصِرٰتُ الطَّرفِ لَم يَطمِثهُنَّ إِنسٌ قَبلَهُم وَلا جانٌّ ﴿٥٦﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٥٧﴾ كَأَنَّهُنَّ الياقوتُ وَالمَرجانُ ﴿٥٨﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٥٩﴾ هَل جَزاءُ الإِحسٰنِ إِلَّا الإِحسٰنُ ﴿٦٠﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٦١﴾ وَمِن دونِهِما جَنَّتانِ ﴿٦٢﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٦٣﴾ مُدهامَّتانِ ﴿٦٤﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٦٥﴾ فيهِما عَينانِ نَضّاخَتانِ ﴿٦٦﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٦٧﴾ فيهِما فٰكِهَةٌ وَنَخلٌ وَرُمّانٌ ﴿٦٨﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ﴿٦٩﴾ فيهِنَّ خَيرٰتٌ حِسانٌ ﴿٧٠﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ﴿٧١﴾ حورٌ مَقصورٰتٌ فِى الخِيامِ ﴿٧٢﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٧٣﴾ لَم يَطمِثهُنَّ إِنسٌ قَبلَهُم وَلا جانٌّ ﴿٧٤﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٧٥﴾ مُتَّكِـٔينَ عَلىٰ رَفرَفٍ خُضرٍ وَعَبقَرِىٍّ حِسانٍ ﴿٧٦﴾ فَبِأَىِّ ءالاءِ رَبِّكُما تُكَذِّبانِ ﴿٧٧﴾ تَبٰرَكَ اسمُ رَبِّكَ ذِى الجَلٰلِ وَالإِكرامِ ﴿٧٨﴾



Dutch

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
(1) De Barmhartige (2) Heeft de Koran onderwezen. (3) Hij heeft de mens geschapen (4) En heeft hem de uiteenzetting (er van) geleerd. (5) De zon en de maan doorlopen hun banen volgens het plan. (6) En planten en bomen aanbidden Hem. (7) Hij heeft de hemel hoog er boven verheven en een evenwicht bepaald (8) Opdat gij het evenwicht niet zoudt verstoren.(9) Houdt de weegschaal naar recht en doet aan de maat niet tekort. (10) En Hij heeft de aarde voor Zijn schepselen gemaakt: (11) Daarop zijn vruchten en palmbomen met scheden, (12) En gebolsterd graan en geurige bloemen, (13) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (14) Hij schiep de mens uit droge klei, als aardewerk. (15) En Hij schiep de djinn uit de vlam van Vuur. (16) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (17) De Heer der twee Oosten en de Heer der twee Westen! (18) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (19) Hij heeft de twee zeeën gescheiden, die elkander eens zullen ontmoeten. (20) Daartussen is een versperring geplaatst welke zij niet kunnen passeren. (21)Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (22) Er komen paarlen en koraal uit beide (zeeën) vandaan. (23) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (24)En van Hem zijn de bergenhoge schepen op zee. (25) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (26) Al hetgeen is, zal vergaan. (27) En er blijft alleen het Aangezicht van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid en Eer. (28) Welke van de gunsten van uw Heer uilt gij dan ontkennen? (29) Van Hem smeken allen, die in de hemelen en op aarde zijn, (gunsten) af. Elk dag toont Hij een andere Heerlijkheid. (30) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?(31) Wij zullen spoedig met u afrekenen, o gij twee volkeren! (32) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (33) O, groep van djinn en mensen; als gij de grenzen der hemelen en der aarde wilt overschrijden, probeert dit dan. Doch gij zult dit zonder gezag stellig niet kunnen doen. (34) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (35) Er zullen vurige vlammen en gesmolten koper tegen u worden gezonden en gij zult u niet kunnen verweren.(36) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (37) En wanneer de hemel uiteengespleten en rosssig wordt als een roodgeverfde huid. (38) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (39) Op die Dag zullen mens noch djinn worden ondervraagd over hun zonden. (40) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (41) De schuldigen zullen aan hun kenmerken worden herkend en zij zullen worden gegrepen bij haren en voeten. (42) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (43) Dit is de hel door de schuldigen verloochend. (44) Zij zullen daar tussen vuur en fel kokend water rondgaan.(45) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (46) Maar er zullen voor hem die het verschijnen voor zijn Heer vreest, twee tuinen zijn, (47)Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (48) Van verschillende soort. (49)Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (50) In beide zullen twee fonteinen stromen. (51) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (52) Daarin zullen alle vruchten tweesoortig zijn. (53) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?(54) Zij zullen zich nedervlijen op divans met tapijten waarvan de voeringen van dikke zijde zullen zijn. En het fruit der tuinen zal dicht bij de hand liggen. (55) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (56) Daarin zullen kuise meisjes zijn met zedige blik, door mens noch djinn ooit aangeraakt. (57) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (58) Als waren zij robijnen en koralen. (59) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?(60) De beloning van goedheid kan niet anders dan goedheid zijn. (61) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (62) En naast deze twee zijn er nog twee tuinen. (63)Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (64) Donkergroen van gebladerte,(65) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (66) Daarin zullen ook twee bronnen zijn die water in overvloed spuiten. (67) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (68) In beide zullen er vruchten, dadels en granaatappels zijn. (69) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (70) Daarin zullen goede en schone meisjes zijn.(71) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (72) Schonen in paviljoenen gehuisvest. (73) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (74) Die vóór hen mensen noch djinn hebben aangeraakt. (75) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (76) Rustend op groene kussens en prachtige tapijten. (77) Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen? (78) Gezegend zij de naam van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid en Eer.